28 januari 2011
Sinds twee weken weet ik zeker dat ik borstkanker heb. Dat moet ik nakijken op de kalender, want die twee weken lijken eindeloos door het vele dat er sindsdien gebeurd is. En hoeveel eindeloos lijkende weken zullen er nog volgen?
In die afgelopen twee weken gebeurde zo’n beetje alles tegelijk en door elkaar. Artsen. Wachtkamers. Ziekenhuizen. Foto’s. Uitslagen. Zorgelijke gezichten (“U reageert wel erg rustig, vind ik.” Dat klopt). Telefoontjes (“Ik moet je iets naars vertellen.”) Gesprekken. Reacties (prachtige). Geregel. Gepieker (Hoe moet het nu met…). Hulp, op vele manieren. Werkboeklessen. “Ik zie niet wat mijn hoogste belang is in deze situatie” (les 24). Meditatie. Jezus’ alomvattende liefde en koestering om mij heen. Moeheid. Slapen. Wakker liggen en nachtelijke verwerking. Energie. Hoe kan er iets met mijn lichaam aan de hand zijn als ik zo’n stroom voel? Lezen over kanker, behandelingen, chemotherapie, bestraling, hormoontherapie, operatie, bijwerkingen, medicijnen tegen bijwerkingen. Mijn hemel wat een informatie allemaal, gaat dit over mij? Nee, het gaat allemaal beslist niet over mij. Maar met mijn lichaam is iets ernstigs aan de hand, dat begint door te dringen. En het zal ingrijpende gevolgen hebben voor alles wat ik doe en ervaar.
Een aantal keren kwam de vraag naar me toe: “Ga je erover schrijven?” “Dat weet ik nog niet,” zei ik, enigszins afhoudend. Schrijven over wat ik nu meemaak – ik twijfelde. Er lijkt al zoveel tegelijk op me af te komen. Heb ik wel de tijd en fut om te schrijven? Ik zal straks prioriteiten moeten stellen, want het lichaam vergt nu heel veel aandacht en tijd. En bovendien: heb ik eigenlijk wel iets te schrijven? De innerlijke rust die ik vanaf het begin voelde is er tot nu toe voortdurend, temidden van het vele dat gebeurt aan de buitenkant. Wordt het geen saai verhaal als ik me uiteindelijk alleen maar rustig voel en alles waarneem?
Opnieuw sprak ik iemand, een paar dagen geleden, en ook zij vroeg: “Wil je erover schrijven?” Daarna vertelde ze over een ernstige ziekte die ze had gehad, een paar jaar geleden. Ze dacht dat ze dood zou gaan. Vanuit haar werken met Een cursus in wonderen ging ze totaal anders om met haar situatie dan iedereen om haar heen. Niemand begreep dat ze alles zo rustig opvatte. De ziekte is uiteindelijk voorbij gegaan, maar ze vertelt me dat ze heel graag over haar ervaringen had geschreven als ze dat had gekund. Om uit te leggen hoe zij het beleefd had. “Maar ik heb dat schrijftalent niet,” zegt ze. “En jij hebt dat wel.” Haar woorden blijven hangen. Ik merk dat ze me overtuigd heeft. Ik besluit te gaan schrijven over dit proces. En nu maar zien hoe dat gaat, het schrijven, het ziekteproces.
Wat lees ik nu ineens in de Cursus:
“Genezen wordt zodoende een les in begrijpen, en hoe meer je die toepast, des te beter jij als leraar en als leerling wordt” (T11.II.2:1).
Nu de diagnose borstkanker gesteld is, vinden er vervolgonderzoeken plaats. Het algehele beeld is nog niet duidelijk en het duurt nog even voor ik dat zal weten. Het Almeerse Flevoziekenhuis verwijst me door naar het AMC voor twee scans. Afgelopen maandag was de eerste. De dag ervoor lees ik de uitgebreide informatie door. Het wordt me duidelijk dat ik in een apparaat moet dat ik alleen van de televisie ken. Toen verdween er een mummie in die nader onderzocht werd. Maar ik ben geen mummie. Ik zie ertegen op het apparaat ingeschoven te worden, waar ik volgens de brochure ‘harde kloppende geluiden hoor’(dat is de camera die foto’s maakt), maar wel oordoppen in krijg, en daarnaast doodstil moet blijven liggen. “Ik help je, wees gerust, het zal gaan,” fluistert mijn geliefde Jezus in mijn oor. Hij was altijd al zo voelbaar bij me, en nu voelt hij nog veel meer nabij. Ik weet dat ik gedragen word, in alles.
De laborant die het apparaat bedient is gejaagd en ongeduldig. Zoals zo vaak vraag ik me af hoe het is om dit soort werk te doen, waarom iemand daarvoor kiest. Ik krijg een infuus met contrastvloeistof in mijn arm (alweer een prik, denk ik, want ik heb er de afgelopen twee weken al een paar gehad), en strenge instructies. Ik moet op mijn buik liggen. Voor het hoofd is er een ongemakkelijk kussen dat kramp in je nek geeft. Vreemd vind ik dat, zo’n duur apparaat, en dan geen slimme oplossing voor hoe je je hoofd kunt houden als je op je buik ligt. Ik moet vooral héél, héél stil blijven liggen, anders mislukken de foto’s. De laborante kijkt een beetje dreigend en lijkt me in te schatten als iemand die beslist niet lang stil blijft liggen. Ik krijg een alarm in een hand, een ballonnetje waar ik alleen in mag drukken in een ernstig noodgeval. “Dus niet om te vragen hoe lang het nog duurt.” Ik begin er echt steeds meer zin in te krijgen. Dan krijg ik oordoppen in en word het apparaat ingeschoven.
Inderdaad hoor ik allerlei kloppende geluiden, in verschillende toonhoogten. Het lijkt op een bizar minimalistisch muziekstuk. Hoe lang duurt een half uur? Ik sluit mijn ogen en meteen voel ik Jezus’ aanwezigheid. Ik kom in een half meditatieve, half slaperige toestand en glijd daar heerlijk in weg terwijl ik onbeweeglijk blijf liggen. “Nog twaalf minuten,” hoor ik op een gegeven moment door een intercom. Uiteindelijk word ik het apparaat weer uitgeschoven, losgekoppeld van het infuus en mag ik stram weer rechtop gaan zitten. “Alle foto’s zijn gelukt, u hebt heel stil gelegen,” zegt de laborant tevreden. “U mag naar huis.” Ik knik. Ik kleed me aan en loop het ziekenhuis uit, richting metro. Binnenkort zal ik hier weer terug zijn. Voor de tweede scan.