Levend

10 februari 2011
Wanneer ik het vriendin N vertel, geeft ze regelrecht vanuit haar hart de prachtige reactie: “Het voelt zo levend allemaal!”
Jazeker: levend is het, levendiger dan ooit, zo lijkt. Van een intensiteit, een scherp op de snede, dat we soms alleen maar lijken te beleven gedurende de dramatische hoogte- en dieptepunten in ons leven. Het kan er zijn wanneer een kind wordt geboren. Of in een onverwacht gesprek met iemand die een zielsverwant blijkt te zijn. Door het horen van hele mooie muziek. Of wanneer je iemand vertelt dat je kanker hebt, en niet alleen dat, het blijkt ongeneeslijk te zijn.
Dat is wat ik zojuist aan N verteld had: de kanker blijkt uitgezaaid en ik zal niet meer beter worden. Ik heb het zelf de dag ervoor gehoord en ben nog bezig het te proeven, het uit te spreken voor mezelf: ‘on-ge-nees-lijk’. N laat het nieuws langzaam binnenkomen, slikt iets weg en zegt aarzelend: “Dus dan zul je er over een paar jaar niet meer zijn…?” Ik knik. Ze is even stil, en dan zegt ze: “Het voelt zo levend allemaal!” We lachen. “De geest leeft eeuwig,” zeg ik vrolijk. “Dáár is de Cursus heel duidelijk in”.

De dag ervoor was ik met vriendin A (de hulp en steun stroomt van alle kanten toe) naar het ziekenhuis getogen voor mijn afspraak met de oncoloog. Het had, sinds de eerste diagnose, een hele tijd geduurd voor alle scans gemaakt waren, maar nu waren de volledige uitslagen er dan. De vraag was of de borstkanker zich verder in het lichaam had uitgezaaid, en als dat zo was dan was er geen kans op genezing, wist ik. Hoewel de scans ‘voor de zekerheid’ gemaakt waren, had ik vanaf het begin een ander gevoel. Na elk onderzoek werd het gevoel duidelijker: er wordt iets gevonden. Mijn eigen intuïtie werd versterkt door de innerlijke leiding die ik steeds van Jezus ontving: ‘Geef je over aan welke uitkomst ook. Heb geen enkele investering.’ Dat lukte ook. Ik merkte dat ik in mijn rust bleef en losliet. Alles mag gebeuren, het is goed. Ik las intussen over curatieve én palliatieve behandelingen – de eerste is gericht op genezing, de tweede is verzachtend waar genezing niet meer mogelijk is. Ik probeerde me iets voor te stellen bij de chemokuur die mij, in alle gevallen, in het vooruitzicht was gesteld.

Toen A kwam zei ik haar dat het misschien wel een slecht-nieuwsgesprek zou worden. “Ik heb ook al zo’n gevoel,” zei ze, al net zo rustig. In de centrale hal van het Flevoziekenhuis doodden we de wachttijd door wat te keuvelen over pruiken, hoofddoeken en mutsen. Ik vertelde dat ik in het AMC een leuk winkeltje had gezien met van alles voor op het kale hoofd. We bespraken de voor- en nadelen van pruik of hoofddoek. Ik zei dat het me in dit geval een groot voordeel leek een gesluierde moslima te zijn, maar dat in mijn geval een hoofddoek misschien wel erg opviel. A vond mij geen echt pruikentype, ikzelf dacht dat een pruik minder opvallend is en ik daar misschien toch voor kies. We keken om ons heen naar mensen met mutsen en hoofddoeken, en of daar misschien een kaal hoofd onder zat.
Toen was ik aan de beurt en de oncologe zei na enige inleiding dat het er helaas niet goed uitzag. En daar kwam dan het slecht-nieuwsgesprek. Uitzaaiingen in de botten, op diverse plaatsen. Ik knikte: ja precies, dat voelde ik steeds al, ik wist het. A en ik keken elkaar veelbetekenend aan. Ik vroeg door, wilde weten of ik het goed begrepen had, of ik haar tactische en zorgvuldige bewoordingen goed had verstaan. Dat had ik. Ongeneeslijk, inderdaad. Een palliatieve behandeling, dat klopt. Prognose? Dat is heel moeilijk te zeggen, hangt af van of behandelingen aanslaan, en hoe lang ze blijven werken. Hoe het lichaam reageert, of organen aangetast worden. Geen maanden, daar moest ik niet aan denken. Eerder jaren. Maar hoeveel, daar waagde ze zich niet aan.
Daarna kreeg het gesprek een vreemde wending, want tot mijn opluchting werd er ineens een heel andere behandeling voorgesteld. Geen chemo, veel te belastend en op dit moment onnodig. De kern van de behandeling zou worden gevormd door immunotherapie. Dan wordt er een medicijn in je bloed gebracht dat alleen op de kankercellen zelf werkt en niet op de rest van het lichaam. Daardoor heeft het veel minder bijwerkingen dan chemo. Geen misselijkheid, geen haaruitval.
Ik overlegde met haar over mijn praktijk, over lessen en retraites die al gepland waren. “Geen enkele reden om die de annuleren,” zei de vastbesloten. “We plannen de kuren er gewoon omheen. Dat gaan we regelen.” Het begon door te dringen dat ik tegen de verwachting in toch nog heel veel les zou kunnen geven tot de zomer. Dat de belastende chemokuur van de baan was, en dat ik een oncologe had getroffen die bijzonder behulpzaam was en in wie ik veel vertrouwen voelde. Het werd toch nog wel een beetje een goed-nieuwsgesprek.
Toen A en ik een half uur later met een moe hoofd vol nieuwe informatie weer buiten stonden, keken we elkaar wat wazig aan. “Geen pruik,”zei ik. “En ik had me er nog wel zo op verheugd.”

 “Zweer niet dat je zult sterven, jij heilige Zoon van God! Je sluit een akkoord dat je niet kunt nakomen. De Zoon van het Leven kan niet worden gedood” (T29.VI.2:1-3).