Behandeling

5 maart 2011
Boingg…!!! De energetische en fysieke mokerslag dreunt nog na. Eergisteren heb ik mijn eerste infuuskuur gehad. Ik slik al een paar weken hormoonpillen, maar nu is dan de kuur met Herceptin en APD begonnen. Herceptin is een medicijn tegen kanker, APD een botversterkend middel.
In mijn agenda staat al een tijdje bij donderdag 3 maart: ‘1e kuur’. Ik weet niet goed wat ik ervan moet verwachten, maar nu het zover is denk ik: ‘Laat maar komen dan’. Om 10.00 uur ’s ochtends stap ik de ‘kurenkamer’ binnen. Omdat ik er vele uren zal doorbrengen, wilde ik niemand meevragen en dus ben ik alleen naar het ziekenhuis gekomen. Op de fiets, omdat de zon schijnt, en ik verwacht dat ik na afloop veel behoefte heb aan frisse lucht.
De kurenkamer ziet er ongeveer uit zoals het me beschreven was: een vrij huiselijke ruimte met een soort tandartsstoelen en, net als bij de tandarts, een leesmap. Drie verpleegkundigen lopen af en aan. In elke stoel zit iemand aan een infuus. Ik krijg een hand en koffie, en kijk intussen mijn ogen uit. Dit is de volgende stap in het vreemde land waarin ik ben terechtgekomen.
Al snel mag ik ook naar zo’n stoel, nadat temperatuur en bloeddruk gemeten zijn. Ik word ‘aangeprikt’ in mijn linkerhand en krijg het infuus in. De verpleegkundige vertelt dat begonnen wordt met Herceptin. De eerste keer, zo weet ik al, wordt dat langzamer toegediend omdat er allergische reacties mogelijk zijn. Ik hoor dat ik ook een anti-allergiemiddel krijg, waarvan je suf en slaperig word. Dat wist ik niet, en ook niet dat je daarom niet alleen naar huis mag. “Word je door iemand opgehaald?” vraagt de verpleegster. Ik zeg dat ik niets geregeld heb. “Ik ben met de fiets gekomen.” Ze verschiet een beetje, en herhaalt dat ik straks niet alleen weg mag.
Het infuus begint te lopen. Ik begin maar met het laatste verkiezingsnieuws in het gratis krantje te lezen. Dan komt er een hele opgewekte dame langs en vraagt me welke warme snack ik straks bij de lunch wil. Ik bekijk de lijst die ze me laat zien en kies een tosti kaas. Mijn meegebrachte boterhammen kunnen dus wel in mijn tas blijven…
Ik lees verder, maar de letters van de krant beginnen langzamerhand te dansen. Ik voel me steeds suffer, vreemd gevoel om elf uur ’s morgens… Na een tijdje begin ik echt duizelig te worden, dit voelt niet prettig meer, ik waarschuw de verpleegkundige. De duizelingen worden steeds erger, alles om me heen wordt draaierig. De opgewekte dame komt terug met de warme snacks, en ik vraag me af hoe iemand in hemelsnaam zelfs maar aan eten kan dénken. Vaag zie ik dat er een tosti kaas naast me wordt neergezet. Ze wil weten wat ik verder nog wil. Met enige moeite, want praten kost ineens moeite, bestel ik een appelsap en een cracker met jam.
Ik heb het ineens verschrikkelijk koud. De verpleegkundigen geven me een kussen en een deken. Ik krijg het steeds kouder, de rillingen lopen over mijn lijf, mijn lichaam en benen beginnen te schokken. Mijn temperatuur en bloeddruk worden nu voortdurend gemeten; die laatste blijkt veel te laag. Het infuus wordt stopgezet en vervangen door een zoutoplossing, de gordijnen rond mijn stoel gaan dicht. Ik hoor dat dit een allergische reactie is, dat er even gepauzeerd wordt, dat ik me geen zorgen hoef te maken. Ik hoor ze bellen over mij. Na een tijdje nemen de verschijnselen af en komt mijn bloeddruk weer op peil. De gordijnen gaan weer open, het infuus met Herceptin wordt hervat, maar nu in een heel langzaam tempo. Dat gaat goed, ik herstel enigszins en begin honger te krijgen. Ik eet mijn koude tosti met kaas op.
Uiteindelijk zitten alle infusen erin, ook de APD. Het is intussen drie uur ’s middags. Een paar stoelgenoten zijn inmiddels al weg, er zijn nieuwe patiënten bijgekomen, één vrouw van vanmorgen zit er nog altijd. Ze draagt een hoofddoek, het is duidelijk niet haar eerste chemo. De meeste patiënten, zie ik, zijn samen met iemand gekomen.
Ik heb intussen nagedacht over wie ik zou kunnen bellen om me op te halen en hoe het dan met mijn fiets moet. Het geeft allemaal extra gedoe en ik voel me intussen weer beter. Nadat ik ben losgekoppeld, vertel ik de verpleegkundige dat ik wil proberen voorzichtig naar huis te lopen met mijn fiets. “Ik woon vlakbij,” overdrijf ik een beetje. “We adviseren het niet,” zegt ze. Ik begrijp dat ik het op eigen risico doe.

De zon schijnt nog steeds en de buitenlucht is prikkelend en fris. Ik knap er vrijwel meteen van op. Ik loop wel honderd meter met de fiets aan de hand, en stap dan op mijn fiets. Eigen risico, ik weet het. Je moet mij niet laten autorijden, maar fietsen kan ik bijna slapend en de fietspaden in Almere zijn rustig. Met een kwartiertje ben ik thuis. Wat nu? Een vreemd, licht gevoel in mijn hoofd, vage sufheid. Ik heb behoefte aan gezonde dingen, met al die vreemde stoffen in mijn lijf. Fruit, vruchtensap, verse groente. Dit was het dan, denk ik.
Maar ’s avonds krijg ik het ineens weer verschrikkelijk koud. Mijn lijf begint opnieuw te rillen en te schokken. Ik word erg moe en val in slaap. Als ik na een paar uur wakker word blijk ik hoge koorts te hebben. Ik voel me duizelig en draaierig. Ik ben erg zelfredzaam (misschien iets té…), maar het voelt nu niet meer verantwoord om alleen te zijn. Ik stommel naar telefoon en agenda en bel mijn buurvrouw. Ze neemt de telefoon niet op en ik wil niet naar buiten. Ik bel vriendin M die gelukkig thuis is en aangeeft meteen te komen.
Volgens mijn witte klapper moet ik bij hoge koorts en rillingen meteen een dokter bellen. Maar wie? Ik bel het ziekenhuis en word van het kastje naar de muur gestuurd, waarbij ieder naar een andere afdeling verwijst. Volgens de Eerste Hulp moet ik waarschijnlijk terug naar het ziekenhuis voor opname, maar moet Oncologie daarover beslissen. Die afdeling blijkt moeilijk bereikbaar te zijn. Intussen is M gearriveerd en zij neemt het bellen van me over. Het duurt een hele lange tijd voor ik een arts-assistent aan de telefoon krijg, die me vertelt dat het een kwestie is van paracetamol nemen en het aankijken. Als het goed is verdwijnt de koorts vanzelf, het zijn de naweeën van de allergische reactie. Ik ben erg opgelucht dat ik in mijn eigen bed mag slapen. Het lijkt allemaal alweer iets beter te gaan.
M verdwijnt weer naar huis. De buurvrouw is alsnog telefonisch stand by voor als er ‘s nachts wat gebeurt. Als ik in bed lig vraag ik me af wat ook al weer de les van de dag was. O ja:

“Vergeving is mijn functie als het licht van de wereld” (les 62).

Meteen val ik in slaap.

Ook de volgende dag slaap ik veel, en beginnen de verschijnselen langzaam af te nemen. Maar de schrik zit er wel een beetje in. Voor het eerst sinds ik weet dat ik kanker heb, heb ik me echt ziek gevoeld. Het word ineens menens. En ziek zijn en alleen wonen is geen handige combinatie, hoezeer ik tegelijkertijd gesteld ben op mijn alleen-zijn. Vanaf nu ben ik beter voorbereid: de volgende keren dat ik een kuur krijg is er iemand die me ophaalt en ’s avonds blijft, voor als er wat gebeurt. Zoals steeds is de hulp onmiddellijk voorhanden: binnen een dag al is er een hulpteam om me heen geformeerd.

Ik leer nieuwe lessen: in ontvangen.