Dagritme

7 juni 2011
Ik krijg nog steeds vragen over het waarom van mijn ziek zijn (zie ook de dagboeknotitie van 22 februari 2011), en daarom wil ik graag wijzen op een verhelderend antwoord van Kenneth Wapnick over deze kwestie op zijn vraag- en antwoordsite. De vraag op de site luidt: ‘Hoe kan iemand lichamelijk ziek zijn terwijl hij volmaakt in vrede is?’ (vraag 182) en is in het Nederlands te vinden op www.eciw.nl en in het Engels opwww.facimoutreach.org. Ook voor allerlei andere vragen over toepassing van de Cursus in zeer specifieke situaties kan ik deze sites zeer aanbevelen.

Vorige week heb ik een afspraak gehad met mijn oncoloog, dr. L, over de stand van zaken. Ze was tevreden, want de behandeling slaat aan. Uit echografisch onderzoek is gebleken dat de tumor in mijn borst ietsje kleiner is geworden. Ook is de tumormarker in mijn bloed opnieuw gedaald. De tumormarker is een bepaalde stof die voorkomt in het bloed bij kanker. Deze wordt niet zozeer gebruikt om kanker op te sporen, aangezien hij ook bij gezonde mensen in het bloed zit. (Iedereen maakt dagelijks gemuteerde cellen aan die kunnen uitgroeien tot kankercellen, maar normaliter worden die meteen opgeruimd door het afweersysteem van het lichaam. Wanneer dit faalt, ontstaat kanker.) Wanneer echter eenmaal kanker is vastgesteld, wordt de tumormarker gebruikt om te volgen of een behandeling aanslaat. In dat geval moet de tumormarker dalen ten opzichte van de vorige keer.
Niet alleen is dat bij mij het geval, ook de andere bloedwaarden zijn goed en daaruit blijkt dat de organen goed functioneren. Een slecht functionerend orgaan kan wijzen op uitzaaiingen, en dat zou dan verder onderzocht moeten worden. Elke keer voordat ik een afspraak met de oncoloog heb, moet ik in het ziekenhuis bloed laten prikken. Ik krijg daarvoor een voorrangsformulier. Het is altijd een wat vreemde ervaring om de volle wachtruimte voorbij te lopen en onmiddellijk te worden geholpen. Ja, als je de keizer der ziekten onder de leden hebt, dan mag je meteen. Het idee is dat lang wachten in een volle wachtruimte, met ook nog soms grieperige of verkouden mensen, een extra belasting is en een aanslag op je toch al lage weerstand. En dat is het ook. Ik zal intussen maar niet uitrekenen hoeveel tijd ik al heb doorgebracht in andere wachtruimtes van het ziekenhuis…

De Herceptin (infuus) en Tamoxifen (hormoontabletten) doen dus hun werk en het is voorlopig een kwestie van gewoon doorgaan. Omdat ik nu gewend ben aan de behandeling en omdat de bijwerkingen te doen zijn, kies ik daar ook voor. Er kan een moment komen dat de medicijnen niet meer werken en er verdere uitzaaiingen ontstaan. Dan worden er waarschijnlijk andere behandelingen voorgesteld en moet ik opnieuw een afweging maken of ik dat wil. Dat zal erg afhangen van de te verwachten bijwerkingen, en zeker in het geval van chemokuur is het geen vanzelfsprekendheid dat aan te gaan. Kwaliteit van leven is voor mij belangrijker dan proberen het aardse leven te rekken.
Er komt nog een vervolgonderzoek: in juli wordt opnieuw een poging gedaan tot een punctie van mijn schildklier. Dat is al eerder geprobeerd, maar toen lukte het niet, het is een moeilijke plek. De schildklier kleurde aan op de eerste scan, en er zitten daar cystes en een infectie (blijkt uit twee echo’s), maar men wil weten of er ook kanker zit en zo ja, wat voor soort. Het zouden uitzaaiingen kunnen zijn van de borstkanker, maar het zou ook schildklierkanker kunnen zijn – al schijnen twee soorten kankers tegelijk zelden voor te komen. Ik heb zelf niet het gevoel dat er veel aan de hand is, en de schildklierfunctie is verder goed. In overleg hebben we dit onderzoek uitgesteld tot na de voor mij nog drukke junimaand en de vakantie van mijn oncoloog. Het is een palliatieve behandeling tenslotte. Zolang die aanslaat heeft niemand haast.

Tot zover de stand van mijn lichaam. De echte vraag is misschien: hoe gaat het eigenlijk met mij? Het is een vraag waarvan ik telkens weer voel dat het goed is er bewust bij stil te staan. Want er gebeurt van alles. Terwijl er uiterlijk veel speelt, zoals de laatste lesactiviteiten en allerhande regelzaken, vindt er op een dieper niveau in mijn denkgeest een heel ander proces plaats. Het is een steeds diepgaander loslaten, een loskomen van de wereldse dimensie. Op sommige momenten voel ik dat dat snel gaat. Misschien te snel? Ik lijk dat zelf niet in de hand te hebben, het gebeurt vanzelf. Maar de twee lagen – die van uiterlijk blijven functioneren en een innerlijk steeds sterker onthechten – dreigen soms teveel uit elkaar te gaan lopen. En dat werkt niet. Als ik innerlijk steeds verder uit de wereld word getrokken, en tegelijkertijd in diezelfde wereld functioneer, dan moet er enige mate van integratie blijven tussen de twee lagen. Anders is het alsof ik alles van achter een ‘scherm’ zie en meemaak, en dat voelt niet fijn.
Deze gewaarwording is niet nieuw voor mij. In feite voelt het al min of meer zo sinds ik in 2007 mijn ego voorbij ging en ontwaakte. Vanaf dat moment was ik in twee ‘werkelijkheden’ en werd de focus van het ‘geaard’ blijven nog belangrijker: voldoende gericht blijven op en contact maken met de wereldse dimensie en met mijn lichaam. Hier kunnen communiceren vanuit het hart, vanuit liefde. Nu ik lichamelijk ziek ben, merk ik dat dit nog veel meer aandacht vraagt.

Vorige week realiseerde ik me hoezeer ook mijn vaste dagritme nu een noodzakelijk houvast is. Een paar jaar geleden ontdekte ik tijdens mijn verblijven in kloosters dat de vaste dagorde die daar gehanteerd wordt, mij enorm goed deed en tot rust bracht. In een klooster is elke dag opgedeeld in kleine, vastgestelde stukjes tijd: tijd om te werken, tijd om te bidden, tijd om te eten, tijd om te ontspannen, tijd om te slapen. In een vaste afwisseling en ritme. Dat opdelen van de tijd in kleine stukjes pint je niet vast in die tijd, maar laat je er bovenuit stijgen. Je doet alles op de ‘juiste’ tijd en hoeft er verder niet over na te denken. Al een paar jaar leef en werk ik zoveel mogelijk in zo’n vaste dagorde. Ik ben ermee begonnen om uit mijn burn-out te komen, in 2007, en er niet meer mee gestopt.
Het leven in een vast ritme is vergemakkelijkt doordat ik alweer enige jaren alleen woon. Een tijd lang dacht ik dat dat een aanloop vormde naar een periode dat er weer een partner zou zijn. Maar langzamerhand begon de behoefte aan een partnerrelatie te vervagen, tot deze uiteindelijk helemaal verdween. Ik voelde me niet meer beschikbaar voor een partner. Mijn tijd was opgedeeld in tijd voor mijn lespraktijk rond de Cursus en tijd voor inkeer en meditatie. En dat voelde goed en passend zo, het was wat mij het meest gelukkig maakte hier op aarde. Dus deel ik mijn huis alleen met poes Lotje – die óók heel erg van vaste ritmes houdt, met vooral veel slapen tussendoor. Zij is mijn inspiratiebron als het om meer rusten gaat!
Mijn dag begint altijd met meditatie, gevolgd door rustige lichaamsoefeningen. Tot voor kort studeerde ik daarna een uur in de Cursus, maar nu ik het niet meer kan volhouden vroeg op te staan, doe ik dat in de vooravond. Ik begin na het ontbijt meestal met een uurtje huishouden, en daarna begint mijn ‘werk’: de computer aan, e-mails bekijken, en alles doen wat er te doen valt. Rond lunchtijd pauzeer ik en houd dan mijn middagmeditatie (die ik met een kloosterterm ‘middagofficie’ noem). Het is heerlijk om het uiterlijke werk halverwege de dag te onderbreken en tijd te nemen voor God. En een goede toets: wanneer ik tijdens de meditatie teveel blijf denken aan allerlei zaken die spelen, weet ik dat ik er teveel ‘in’ ben gaan zitten – en weer mag loslaten.
Na de lunch ga ik verder met mijn werkzaamheden, meestal tot een uur of vijf. Daarna stop ik; ik werk ’s avonds en in de weekends zo min mogelijk. Dat is tijd voor mezelf en die bewaak ik streng. Geen telefoon, geen e-mail.
Na het avondeten is het tijd voor mijn derde meditatie. Is de tweede meditatie op de overgang van de morgen naar de middag, deze derde meditatie vindt plaats op de overgang tussen de middag en de avond. Ook dat vind ik een heel prettig moment voor inkeer; ik begin de dag dan al langzaam los te laten. De rest van de avond is om rustig wat muziek te luisteren of te lezen. Ik kijk heel weinig televisie – meestal op werkdagen één journaal vroeg op de avond, om bij te houden wat er in de wereld gebeurt. Daarbuiten kijk ik vrijwel niets. Niet omdat het niet ‘mag’, ik ben er eenvoudigweg niet in geïnteresseerd. Ik ga vroeg naar bed, na nog een laatste meditatie voor het slapengaan.
In het weekend laat ik het dagritme los, maar blijf meestal wel vier keer per dag mediteren, dat vind ik heerlijk. Vorig jaar, toen ik erg hard gewerkt heb en het erg druk had, heb ik me voortdurend aan dit ritme gehouden en dat beviel uitstekend. Alles kwam gewoon af in de uren die voor werk bedoeld waren. Natuurlijk was ik veel weg om les te gaan geven of voor andere afspraken, maar daarna pakte ik het ritme gewoon weer op. Het hield me in het juiste spoor. Het was een manier om hier op aarde te blijven.

En nu? Ik geloof dat ik het bewust toepassen van dit dagritme opnieuw nodig heb om de juiste balans te houden. Om alles wat nu innerlijk gaande is voldoende tot zijn recht te laten komen. Om dát deel in mij dat ik soms de mystica noem, en soms de kluizenaar of de monnik, voldoende ruimte te geven naast al het andere dat speelt.
In de paragraaf ‘Ik hoef niets te doen’ in het Tekstboek, gaat Jezus in op de verhouding tussen rust en activiteit binnen het aardse leven:

 “Niets doen betekent rusten en binnenin je een plaats maken waar de activiteit van het lichaam niet langer aandacht eist. Naar die plaats komt de Heilige Geest, en houdt daar verblijf. … Toch zal er steeds die rustplaats zijn waarnaar je terug kunt keren. En je zult je meer bewust zijn van dit rustige centrum van de storm dan van al zijn razende activiteit. Dit rustige centrum, waarin je niets doet, zal bij je blijven, en jou rust geven te midden van alle drukke bezigheden waarop je wordt uitgestuurd” (T18.VII.7:7,8,8:1-3).