7 december 2011
Aan alle magie voorbijgaan. Dat is waar het in het kort op neer komt: de Cursus doen. En ook de invulling van mijn dagen op dit moment. Magie in de betekenis van de Cursus gaat over je eigen oplossingen zoeken. Alles wat je denkt of doet om iets te willen veranderen of controleren, waarbij je ervan uitgaat dat jijzelf weet wat het beste is. Het punt is dat we dat niet weten.
Mijn retraite heeft uiteindelijk toch meer helderheid opgeleverd. Het was nodig om als het ware af te zakken naar een nulpunt: een punt van niets weten, niets willen, niets verwachten, niets doen – ingekeerd blijven en dan afwachten wat naar boven wil komen.
Wat naar boven kwam was dat er in mijn denkgeest nog een andere laag actief is, náást de zeer vermoeide laag die ik zo goed ken. Die laatste – vermoeide – laag is gericht op een spoedige overgang en hier heb ik mij steeds het meest mee geïdentificeerd. De andere laag die naar boven kwam is een deel dat wil ‘volhouden’. Die is me eveneens bekend: ik heb dit deel sterk ontwikkeld en het heeft me door vele moeilijke tijden en processen heen geholpen. Er zit een grote taaiheid in me met een bijna ijzeren wilskracht, die in wezen altijd zegt: ‘Nog even volhouden.’ Dat kan een kwaliteit zijn wanneer het onder leiding van de Heilige Geest wordt gebruikt. Maar tijdens de retraite werd duidelijk, dat deze laag nog steeds zo actief was – nog in een soort ‘volhoudstand’. Dat verklaart ook de vreemde tegenstrijdigheden die ik tegenkom: enerzijds enorme uitputting en anderzijds in golven toch veel werklust. Die twee delen in mij zijn me zeer bekend: het is in zekere zin the story of my life. Terwijl het vermoeide deel in gedachten al in de Hemel is, bij wijze van spreken, bleek het nog nauwelijks doorgedrongen tot het ‘volhoudstuk’ dat volhouden niet meer hoeft. Gewoontes zijn hardnekkig.
Sinds ik hier samen met Jezus naar heb kunnen kijken, begint daar iets in te veranderen. Het volhouddeel begint te beseffen dat het echt tijd is om te gaan rusten, dat het mág. Maar het heeft wellicht enige tijd nodig om de omschakeling echt te maken. Hierdoor denk ik nu dat ik misschien nog best een tijdje op aarde zou kunnen zijn – ondanks mijn meer of minder deplorabele toestand. Terwijl ik eerst dacht dat mijn uitgeputte denkgeest een snelle overgang zou willen. Ik weet dus niet hoe het verder gaat, dat hoeft ook niet, het is beter om alles open te laten en te blijven bij wat zich nu aandient, dag voor dag.
Vanuit datzelfde nulpunt lijkt zich eveneens een nieuwe dagindeling en balans uit te kristalliseren. Mijn leidraad is een kernachtige passage uit het Handboek, die staat in een uiteenzetting over hoe je je dag zou kunnen doorbrengen:
“Er is geen surrogaat voor de Wil van God. Simpel uitgedrukt is het dit feit waaraan de leraar van God zijn dag wijdt” (H16.10:1,2).
Vervolgens legt Jezus hier uit hoe wij gewoon zijn onze dag te wijden aan het juist níet doen van Gods Wil. Wij gebruiken de tijd voor de totstandbrenging van onze magische egogedachten. In feite werd dáárvoor de tijd gecreëerd: om iets ‘buiten God’ te doen. En het gaat erom dat weer af te leren. Wanneer je daarmee stopt en de dag weer wijdt aan Gods Wil, wordt alles anders. Jezus vervolgt:
“Elk surrogaat dat hij [Gods leraar] als werkelijk zou aanvaarden, kan hem slechts misleiden. Maar hij is veilig voor elke misleiding, als hij dat kiest. … Toch dient hij elke verleiding om magie als waar aan te nemen op te geven door in te zien … dat ze zonder betekenis is. Omdat ze in offers en afscheiding geworteld is … kiest hij slechts alles op te geven wat hij nooit bezat. En in ruil voor dit ‘offer’ keert de Hemel terug in zijn bewustzijn. …
Je loopt de hele dag door geen risico, tenzij jij je vertrouwen stelt in magie, want alleen dit leidt tot pijn. ‘Er is geen Wil dan die van God’. … Alle geloof in magie wordt instandgehouden door slechts één onnozele illusie – dat het werkt’” (H16.10:3,4,8,9,11:5,6,8).
Alléén geloof in magie – eigen oplossingen – leidt dus tot pijn, nooit iets anders. Iets om over na te denken…
Alles beperkt en gedoseerd doen en niet te veel willen – dat lijkt nu de sleutel. Een korte, afgebakende tijd voor schrijven en andere zaken, dat werkt prima. Dan mag de schrijver en werker in mij zich even uitleven, dat is leuk voor mijzelf (en zo blijft er nog een weblog in stand…). Maar vervolgens is het een kwestie van steeds op tijd stoppen. De rest van de dag is grotendeels gewijd aan overgave aan mijn behoefte aan rust en aan acceptatie van het gegeven dat ik bijna niets kan en me bij tijden lamlendig voel. Lezen lukt gelukkig wel weer, maar niet de hele tijd.
De tweede sleutel is dat moeheid en veel moeten rusten tevens leidt tot een zeer sterk naar binnen keren. Niets hoeven, niets doen, geen eigen oplossingen, de magie voorbij: zie hier het ingekeerde kloosterleven dat ik in zekere zin altijd zo verlangde. De winterdagen zijn kort en donker, en ik heb nu dag in dag uit de gelegenheid naar binnen te keren en het innerlijke licht op te zoeken – soms daarbij geholpen door moeheid en pijn. Wanneer je dat ten volle accepteert en je daar op geen enkele manier tegen verzet, is het geen lijden maar vreugde. Dat betekent niet dat het vreugdevol is om je lamlendig te voelen. Het betekent dat, wanneer je maar lang genoeg naar binnen keert en geduld hebt, je uiteindelijk altijd bij die stille, vredige plaats uitkomt die aan de lamlendigheid voorbijgaat. En dát is vreugdevol. Ik ben níet mijn fysieke pijn, mijn moeheid, mijn lichaam.
Tegen vijf uur ’s middags, wanneer het donker wordt, sluit ik de gordijnen, steek kaarsen aan en zet kloostermuziek op. Bijvoorbeeld de monniken van Chevetogne die de vespers zingen. In de schemerige kamer laat ik me wegdrijven, inzinken, word ik monnik met de monniken en verstil.
Vijf uur: is dat niet de tijd van in de file staan, of in een overvolle spitstrein? Van een gehaast boodschapje in een drukke winkel? Of snel nog werk afmaken en een kind van de crèche halen en dan nog koken? Dat was het voor mij ook, lange tijd. Maar dat is afgelopen, realiseer ik mij steeds meer. En nu heb ik het voorrecht van een monnikenleven – door kloosterlingen zelf inderdaad vaak als een voorrecht beschouwd, hoewel er meestal niet zo tegenaan gekeken wordt.
En het vermoeden komt op, dat dit alles precies is wat mijn denkgeest nodig heeft.