Grasveld

5 mei 2011

“Deze wereld wacht op de vrijheid die jij zult schenken, wanneer je hebt ingezien dat jij vrij bent” (T30.II.4:6).

Wat krijg ik veel en mooie reacties op dit dagboek! Veel mensen herkennen iets in wat ik beschrijf, ook al zijn de uiterlijke omstandigheden anders. Naar aanleiding van mijn vorige stukje, over mijn bezoek aan het inloophuis voor kankerpatiënten, had A het over onze keuze voor het ego-inloophuis, of het Inloophuis van Jezus. Inderdaad, welk huis lopen we in? En wat vinden we daar? Angst en schuld, of onvoorwaardelijke liefde? En waarom zouden we ons eigenlijk niet voortdurend het liefdevolle Inloophuis van Jezus gunnen? Waarom lopen we toch steeds – haast ongemerkt – dat ego-inloophuis in?
Omdat… het antwoord wordt gegeven in een andere reactie op het dagboek. De schrijver geeft aan dat hij het zo inspirerend vindt dat ik me geheel laat leiden, en niet stiekem mijn eigen plan trek. En vervolgens karakteriseert hij deze houding heel mooi: “Het lijkt op overgave, en het is in werkelijkheid thuiskomen.”
Precies. Vanuit ons ‘ik’ ervaren we het als overgave om uit ons ‘eigen’ ego-inloophuis te vertrekken en dat van Jezus binnen te gaan. En dat kan moeilijk zijn. Maar als we daar dan eenmaal zijn… thuiskomen!

Op dit moment ben ik aan het herstellen van mijn kuur, gisteren, een dag eerder vanwege bevrijdingsdag. Het was inmiddels mijn vierde Herceptinkuur en ik vertoon nu geen enkele allergische reactie meer. De Herceptin is voor het eerst op ‘normale’ snelheid gegeven, in een half uur, wat betekent dat de hele infuustijd (inclusief tussentijds spoelen met een zoutoplossing en de toediening van de botversterker APD) nu is teruggebracht tot twee uur. Vooraf slik ik drie soorten anti-allergiemiddelen, en tijdens de kuur krijg ik er nog twee toegediend. Alles is uit de kast gehaald, zogezegd. Maar misschien kan dat ook wel worden afgebouwd.
Evengoed is de kuur ‘niet niks’; de fysieke en energetische inwerking is groot en ik moet me er vooraf bewust op instellen, en achteraf extra rust nemen. Ik voel dat mijn lichaam (onder regie van de denkgeest uiteraard) nu voortdurend heel hard aan het werk is om de kankercellen in toom te houden, en dat kost energie. Het voelt wat moe en gauw verhit, zeker net na een kuur.
Vóór de volgende kuur, einde van de maand, vinden er nieuwe onderzoeken plaats en heb ik een afspraak met mijn oncoloog, dokter L, over de stand van zaken. Dat is een soort evaluatiepunt om te zien of de Herceptinkuren voldoende aanslaan. Zij had overigens gesuggereerd wekelijkse Herceptinkuren uit te proberen in plaats van driewekelijkse, waarbij de toegediende dosering kleiner is, maar de duur van elke kuur ongeveer even lang blijft. Ik zou dan kunnen uitproberen of de Herceptin me minder moe maakt. Maar de totale dosering die in mijn lichaam aanwezig is blijft natuurlijk hetzelfde. En ik moet er eigenlijk niet aan denken elke week aan het infuus te zitten en enkele uren in het ziekenhuis te moeten doorbrengen, met wellicht nog medicijnen vooraf. Dat lijkt me al met al alleen maar een grotere belasting, en ook een nog grotere aanslag op mijn tijd, trouwens. Teveel in het ziekenhuis zijn maakt niet bepaald beter, in tegendeel. Zoals M en ik gisteren tegen elkaar zeiden (M kwam me ophalen van mijn kuur): je komt altijd een beetje dizzy uit een ziekenhuis, zelfs al is er helemaal niets in je lijf gespoten. Vooralsnog blijf ik dus kiezen voor driewekelijkse kuren. En probeer te voelen wat ik daarnaast nodig heb.

Vorige week was ik bij de antroposofische arts/internist om met hem te praten over een aanvullende behandeling. Dat was in een kliniek in Amsterdam Zuid, op het Valeriusplein (naast de bekende Valeriuskliniek). Het is een mooi, oud deel van Amsterdam waar ik weinig kom – zelfs toen ik er nog woonde kwam ik hier zelden -, en omdat ik vroeg was had ik gelegenheid nog even wat in de buurt rond te wandelen. Het had net geregend, maar het was weer opgeklaard en het rook fris. Ik liep het Valeriusplein rond en toen de lange Valeriusstraat op en neer. Het was er groen, met bloeiende bloesembomen, en overal vóór de statige oude huizen geveltuintjes – iets waar ze heel goed in zijn in Amsterdam. Het was alsof ik door een museumdorp liep en ik ging er zo in op dat ik bijna vergat dat ik gekomen was om een dokter te zien en niet om te wandelen.
Maar toen het zover was en ik had kennisgemaakt met dokter T en hem mijn medische gegevens had overhandigd, bleven we in de natuurlijke sfeer, want hij hield een aansprekend verhaal over grasmatten en onkruid.
Volgens hem zijn alle reguliere kankerbestrijdingsmiddelen (chemokuren, maar ook Herceptin) te vergelijken met onkruidverdelgers. Wanneer je een grasmat vol onkruid hebt, en je gooit er onkruidverdelger op, dan verdwijnt op korte termijn meestal het onkruid, maar na een poosje keert het altijd terug. Bovendien is de kwaliteit van het gras aangetast. In deze vergelijking is het onkruid uiteraard de kanker, en de grasmat staat voor het hele organisme – het lichaam als geheel. De antroposofische visie is dat je niet alleen het onkruid moet proberen uit te roeien (de reguliere behandeling), maar ook de grasmat versterken, met als doel dat het meehelpt het onkruid klein te houden. Wanneer het natuurlijke afweersysteem van het lichaam versterkt en geactiveerd wordt, kan het zelf kankercellen aanpakken. Ook de ‘slapende’ kankercellen die pas na verloop van tijd actief worden, en die in hun ‘gecamoufleerde’ latente toestand altijd door chemokuren en dergelijke gemist worden. (Kankercellen zijn ontzettend slim, en ik heb de indruk dat de medische strijd ertegen niet alleen gemotiveerd wordt doordat de ziekte zoveel voorkomt, maar ook omdat onderzoekers slímmer willen zijn dan die slimme kankercellen en dus willen ‘winnen’.)
Dokter T suggereerde dat de reguliere medische visie langzaam naar de antroposofische benadering aan het toegroeien is (met toenemende aandacht voor de grasmat), en daar kan ik me iets bij voorstellen. Ik denk altijd dat zogeheten alternatieve behandelingen, althans degene die in de praktijk goede resultaten boeken, gewoon pas in de toekomst ‘wetenschappelijk bewezen’ zullen worden. Als het innerlijk goed voelt voor mij, vind ik het niet nodig daarop te wachten.
Dokter T wil me in principe gaan behandelen met een ‘mistelpreparaat’, niet Iscador zoals ik eerst dacht, maar Abnoba Viscum, een andere variant. Maar hij wil wachten tot – na de volgende afspraak met mijn oncoloog – duidelijk is of de Herceptinkuur wordt voortgezet. Want in combinatie met Herceptin kan de Abnoba Viscum in het begin opnieuw allergische reacties geven en dat vraagt een voorzichtige start met een lage dosering. Hij stelt mijn oncoloog op de hoogte. Hij kent haar trouwens niet. Ik had me zo voorgesteld dat alle oncologen in Nederland regelmatig met elkaar borrelen, en dan praten over de nieuwste medische ontwikkelingen en afspraken maken om te gaan golfen, maar blijkbaar werkt het toch anders.

De definitieve beslissing over een aanvullende behandeling wordt dus nog even uitgesteld. Ik voel wel iets voor een medicijn dat mijn gehele lichaam versterkt, en mijn intuïtie geeft aan dat iets dergelijks de juiste weg is. Maar ik kom er wel een vergevingsles in tegen. Als het allemaal doorgaat, betekent het dat ik mezelf twee keer per week moet gaan injecteren onder de huid. Volgens dokter T stelt dat niet veel voor, maar als ik de prikinstructies lees die ik van hem kreeg, voel ik me toch niet erg gerustgesteld. Vooralsnog voelt het als iets wat moeilijk en pijnlijk is. Maar ik ben graag bereid, als het zover is, mijn blik te laten veranderen.

Een tijdje geleden mijmerde ik dat mijn manier van omgaan met dit ziekteproces ook voortkomt uit de ervaring die ik heb opgedaan met de vele hardships (zoals de Engelsen het noemen) die ik al in mijn leven ben tegengekomen. Ik had al geleerd dat verzet, het oude willen vasthouden, alleen maar méér energie kost en me ongelukkig maakt. Terwijl acceptatie, meebewegen en vertrouwen in de Macht die me draagt en me er steeds weer bovenuit tilt, juist voeding, inspiratie en energie geeft. Wat ik eerder geleerd heb bij onverwachte moeilijkheden, ben ik nu – toen ik hoorde dat ik kanker had – meteen weer gaan toepassen.
Ik houd van het woord hardships omdat ik het lees als hard ships: moeilijke schepen. Want telkens weer varen schepen met problemen en misère ons menselijke leven binnen, of we ze nu verwelkomen of niet. Meestal zien we ze niet aankomen – we leven ons leventje, maken ons druk om het een of ander, en dan ineens: dáár komt zo’n moeilijk schip je leven binnenvaren. Soms is het een klein bootje met wat probleempjes die nog wel enigszins te overzien zijn. Soms lijken er een heleboel bootjes tegelijk te komen, en weet je niet met welke je moet beginnen. Sommige schepen bezoeken je maar kort, andere blijven je maar achtervolgen. En wanneer je het wereldnieuws volgt, de eindeloze reeks van rampen en voortslepende conflicten die dagelijkse levens van mensen aantasten of zelfs in één keer verwoesten, dan is wel duidelijk dat in sommige levens schepen zijn binnengevaren met bergen vol ellende en bakken vol schier onoplosbare problemen. Niemand kan die schepen tegenhouden, en niemand ontkomt aan ze.
De oplossing voor de hard ships in onze levens ligt op een ánder niveau. Het niveau dat de Cursus wil aanreiken en dat te maken heeft met erbovenuit stijgen, je ervan losmaken en er van buitenaf naar kijken. Wanneer er moeilijke schepen je leven zijn binnengevaren, is de uitnodiging om de sturing van je gehele leven over te geven aan Iemand die het overzicht wél heeft, zodat je zelf kunt ontspannen. Juist zo’n moeilijk schip – een crisis – kan ervoor zorgen dat je de omslag écht maakt, besluit om los te laten, en je over te geven. En dat kan maar tot één ding leiden: thuiskomen!

 “Laat je optillen en kijk er vanaf een hoger standpunt op neer. Vandaaruit zal jouw perspectief heel anders zijn. Hier, er middenin, lijkt het werkelijkheid. Hier heb je gekozen er deel van te zijn. … Maar van bovenaf valt de keus op wonderen… En het perspectief dat uit deze keuze voortkomt, toont jou dat de strijd niet werkelijk is en makkelijk kan worden ontlopen. Lichamen kunnen strijden, maar de botsing van vormen betekent niets. En die is voorbij wanneer jij beseft dat die nooit begonnen is” (T23.IV.5:1-4,6-9).