Man met zwarte hoed

12 mei 2011
Afgelopen weekend hield ik een soort kleine retraite. Nu voelt mijn hele leven eigenlijk als een retraite, en dat is nog versterkt sinds ik weet dat ik ziek ben. En daarmee duid ik op een gevoel van ingekeerdheid, van me langzaam terugtrekken, van af en toe mogen opgaan in hogere sferen…
Maar dit waren een paar dagen zonder afleiding of werkzaamheden, om stil te staan bij waar ik nu sta, bij wat er komt en wat er nu gevraagd wordt.
Het prachtige weer nodigde opnieuw uit tot heel veel buiten zijn. Ik wandelde in de duinen. Daarna zat ik op een relatief rustig stukje strand een tijdje op een pier, terwijl ik uitkeek over de glinsterende zee, met mijn rug naar de wereld en mijn blik gericht op oneindigheid. Ook liep ik over hoge dijken, zag koeien en schapen in groene weiden en boterbloemen in de berm. En rustte op een bankje waarop stond dat we om na te denken overzicht en weidsheid nodig hebben.

Ik was vooral bezig met de vraag wat afscheid nemen voor mij betekent. Dat komt doordat ik het woord ‘afscheid nemen’ steeds maar tegenkom in de folders die ik lees. En dit dient zich nu in alle hevigheid en op verschillende wijzen aan. Zo zal ik de komende weken nog groepen geven en een retraite verzorgen, en daarna afscheid nemen van het lesgeven. En ik had een afspraak met de notaris, over een testament en dingen die nodig zijn om vast te leggen voor als ik er niet meer ben. Dat soort zaken maken het idee van ‘afscheid’ ineens heel concreet. Ik trek mij langzaam terug en draag over aan anderen, zo voelt het. En in het hele proces dat – vanaf januari – zo snel gaat, gaat ook dit ineens verschrikkelijk snel.
Ik ben nooit goed geweest in afscheid nemen. Afscheid is een soort tussenstap tussen blijven en weggaan, een kort blijven staan op de drempel voor je er definitief overheen stapt. Dat is heel functioneel, in menselijke zin. Maar ik heb niet zoveel met tussenstappen. Ik doe iets of ik doe het niet. Voor mijzelf is behulpzaam het astrologisch te zien. (Je sterrenbeeld is in feite een energetische afspiegeling van trekken van je persoonlijkheid.) Mijn sterrenbeeld, of zonneteken, is vissen. Hoe verlaten de meeste ‘vissen’ een feestje? Gaan ze uitgebreid afscheid nemen en zeggen dat ze weggaan terwijl ze nog een laatste glas inschenken? Nee, meestal is een vis ineens verdwenen, ongemerkt. Ertussenuit gepiept. Geen afscheid, gewoon weg.
En dus realiseerde ik me dat ‘afscheid’ mijn woord niet is. ‘Loslaten’ is mijn woord. Iets doen, helemaal. En dan inzien dat het stopt, en het in een keer loslaten, helemaal. Dat is geen betere manier, maar het is wel meer míjn manier. In zekere zin heb ik het altijd zo gedaan, in alle loslaatprocessen die ik in mijn leven gehad heb. Eerst vasthouden, me ten volle inzetten, iets helemaal willen dragen. En soms heb ik te lang vastgehouden aan zaken, of aan personen, omdat ik nog niet inzag dat het tijd geworden was om los te laten. Maar als ik eenmaal inzag dat het nodig was om te los te laten, dan heb ik ook losgelaten, meteen, helemaal. Dus ik geloof dat ik het nu ook zo moet doen. Want vanaf nu zal alles een aaneenschakeling zijn van grote en kleine loslaatmomenten.
Loslaten maakt altijd ruimte. En dit proces is innerlijk al gaande, een hele tijd, en wordt steeds meer voelbaar. Sinds dit weekend zie ik voor mijn geestesoog een enorm helder Licht. Ik ben op weg naar dat Licht, en het komt steeds dichter bij. Dat Licht is God.
Loslaten is niet erg, zegt de Cursus, want het maakt plaats voor de Waarheid:

“Hierdoor leert hij dat waar hij verdriet verwachtte, hij daarentegen een opgewekte lichthartigheid ontdekt, en waar hij dacht dat er iets van hem werd gevraagd, hem juist een geschenk wordt gegeven” (H4.I.A.5:8).

Maar die ervaring van lichthartigheid moet ‘geaard’ worden, door het loslaten in praktijk te gaan doorleven. Ik voel dat dát is wat de komende tijd mij gaat brengen.

Gisteravond ben ik begonnen in het boek ‘Hagelwit’ van Josine van Dalsum, dat ik in de bibliotheek vond. Het is óók een ‘kankerdagboek’, net als dit, maar dan anders. Josine van Dalsum beschrijft alles naar mijn gevoel als de actrice die ze was: alsof ze van een afstand naar een vreemd toneelstuk kijkt waar ze zelf ineens een rol in blijkt te spelen. Kort en bondig, soms met humor. Een aantal situaties die ze beschrijft herken ik. En ik weet nu beter wat ik mij bij een ziekenhuisopname en operatie moet voorstellen, mocht dat mij nog te wachten staan. Het boek is uit 2007, en in 2009 is ze uiteindelijk aan kanker overleden. Ze vergelijkt haar ziekte met ‘een man zonder gezicht’, met een grote zwarte hoed, die haar stalkt. Ja, die man ken ik ook. Ik zweef tussen Hemel en aarde. Ik ben met Jezus. En tegelijk heb ik ook gezelschap van de man met de zwarte hoed.

Dit is al het derde boek van een kankerpatiënt dat ik lees. Er is een vreemde hang om van alles te willen lezen over kanker. Zelfs die stapel folders uit het inloophuis. Niet dat het altijd leuk is. Niet dat er niet van alles te lezen is dat wellicht meer inspirerend zou zijn, of hoogstaander. Maar kanker is een opdringerige gast, zoals Josine al opmerkte. Met zijn grote hoed is hij ongemerkt mijn huis binnengekomen, en zonder zijn vieze cowboylaarzen uit te trekken heeft hij zich naast me op de bank genesteld.
“Weet je wel, liefje”, zegt hij langzaam, “dat ik je een héléboel over mijzelf zou kunnen vertellen…?” Hij kijkt me aan en grijnst zijn gouden tanden bloot. Ik kan zijn gezicht niet goed zien. “Nu wij samen blijven, kun je maar beter luisteren. Dan leer je mij een beetje kennen.” Het klinkt triomfantelijk.
En ik zucht. Ik had niet verwacht dat er iemand met zulke cowboylaarzen op mijn bank zou komen zitten. Ik weet niet of ik wel wil horen wat hij te zeggen heeft. Of ik wil weten waar hij vandaan komt, bij wie hij nog meer is geweest, en wat hij allemaal kan doen. Maar ik weet dat hij niet meer weg zal gaan. Dag en nacht zal ik in zijn gezelschap zijn, en hij zit aan mijn lichaam.
“Oké,” zeg ik dus. “Vertel me dan maar wie je bent.”