Naar de zee gaan

12 september 2011
Het is een heel begrijpelijke vraag: Hoe het met me gaat. Hij wordt me dan ook regelmatig gesteld, maar ik weet nooit goed te antwoorden. Dat komt omdat er op heel veel verschillende niveaus tegelijkertijd iets gebeurt in mij. Aan de buitenkant: Hoe gaat het met mijn lichaam, ziekte, behandelingen? Verder naar binnen: hoe besteed ik mijn dag, wat kan ik nog wel en wat niet? Nog verder naar binnen: Wat houdt me bezig, wat doet dit allemaal met me? En nog veel meer naar de kern toe: Wat gebeurt er in mijn innerlijke leven met Jezus in deze laatste fase van mijn aardse bestaan? En tenslotte, in de stille, altijd onveranderlijke kern: alleen een gewaarzijn van pure stilte en vrede en liefde. Daar zijn geen vragen meer en ook geen antwoorden meer nodig.

“Deze dag verkies ik door te brengen in volmaakte vrede. … Gods Zoon kan geen zorgen hebben en moet voor eeuwig in de vrede van de Hemel zijn. In Zijn naam geef ik deze dag om te ontdekken wat mijn Vader voor mij wil, dat als het mijne te aanvaarden en het al mijn Vaders Zonen te geven, tegelijk met mij” (WdII.255.t,1:5,6).

Aldus de werkboekles van vandaag.

Omdat er zóveel te antwoorden is op de simpele vraag ‘hoe het gaat’, komt er soms helemaal geen antwoord op en ben ik alleen met stomheid geslagen. Maar tegelijkertijd beseffend dat ‘iedereen’ wel wil weten hoe het met me gaat, doe ik toch af en toe een poging. Van buiten naar binnen werkend, zogezegd.
Hoe gaat het met mijn ziekte en mijn lichaam? (Grappige ontdekking trouwens: hoewel ik met veel plezier voor de 50ste keer een principe uit de Cursus uitleg, heb ik na een paar keer al genoeg van iets vertellen over behandeling zus en afspraak zo en nieuwe kwaal dit en oude kwaal dat etc. Dat zegt iets over mijn focus: meer naar binnen gericht.) Maar laat ik in ieder geval vertellen dat mijn medische toestand voor zover bekend stabiel is, en dat ik deze week na twee maanden weer een controleafspraak met mijn oncoloog heb.
Zij vraagt dan altijd hoe het met me gaat, waarop ik een of ander antwoord probeer te geven. Vervolgens tuurt ze naar een pc-scherm met daarop allerlei cijfertjes die mijn bloedwaarden aangeven (ik mag meekijken, maar ik ben nooit goed geweest met cijfers). Waarop ze dan misschien goedkeurend knikt en zegt dat de organen nog goed functioneren en de tumormarker niet gestegen is en of ik het ermee eens ben om maar gewoon zo door te gaan met de behandeling (op dat moment komt mijn van te voren gemaakte lijstje met vragen te voorschijn). Het kan natuurlijk ook zijn dat er afwijkingen in de bloedwaarden te zien zijn, wat aanleiding kan zijn voor nader onderzoek.

Intussen ben ik weer gestopt met de abnoba viscum, de maretak. Twee keer per week in mijn buik prikken vond ik toch te belastend naast al het andere, vooral omdat het effect in mijn geval niet erg groot was. Alleen toen ik er net mee begon voelde ik een positieve uitwerking, maar na enkele weken was die eigenlijk weg. Ik heb op dit moment acupunctuursessies, die helpen te ontgiften en ook als doel hebben mijn kramperige benen en voeten wat tot rust te brengen. Dat lijkt te werken, in elk geval gedeeltelijk: de pijnlijke voeten zijn niet weg maar het is wel minder, en ik kan nu weer wat langer wandelen zonder pijn te krijgen. Ook lijkt dit te helpen om de Herceptinkuur beter te doorstaan, waarschijnlijk omdat mijn lichaam meer aan het ontgiften is.
Aan de buitenkant zie ik er nog steeds niet ziek uit, maar mijn dagelijkse leven is verre van ‘normaal’. Het komt er in feite op neer dat ik me heel rustig probeer te houden en steeds goed te voelen hoeveel ik aankan, wat energie geeft en wat energie kost; en dat laatste dan beperk. Sommige dingen vind ik leuk en prettig, maar kosten toch veel energie, dat geldt bijvoorbeeld voor bezoekjes en gesprekken met mensen. Door het duidelijk te doseren kan ik dat toch op een goede manier volhouden en voorkom ik een terugslag achteraf. Nu ik geen lessen en consulten meer geef, en dus veel minder afspraken heb, begin ik meer tot rust te komen. Evengoed zijn er momenten dat ik zo vreselijk moe ben dat ik eigenlijk alleen op de bank kan liggen om bij te komen. Met name ‘s nachts heb ik vaak pijn, in benen, voeten en rug. Dat lijkt er vooral mee te maken te hebben dat al bestaande kwalen (zoals rugpijn) nu verergerd worden.

Andere dingen geven juist energie, al moet ik ook hier niet te lang achter elkaar mee doorgaan. Ik besteed mijn dag, naast de nodige huishoudelijke klussen, vooral aan het beantwoorden van e-mails en aan schrijven. Dat behelst niet alleen dit dagboek; ik ben ook met een tweede boek bezig dat inmiddels vordert. Het voordeel van de huidige situatie is dat ik nu meer tijd heb om te schrijven en het hele proces minder versnipperd hoeft plaats te vinden dan eerder, naast alle lessen en organisatorische zaken.
In mijn tweede boek komt het denksysteem – zeg maar de theoretische ondergrond en de metafysica – van Een cursus in wonderen uitgebreid aan de orde, op een toegankelijke manier. Door te proberen dit duidelijk en helder uit te leggen en te verwoorden – uiteraard met Jezus voortdurend naast me – gebeurt er ook iets in mijzelf (wie ervaring heeft met schrijven weet dat dit vooral een innerlijk proces is). Dat is één van de vele dingen die nu plaatsvinden: dat ik merk dat ik tot een verdere integratie, tot een dieper begrip van het denksysteem van de Cursus kom. De verschillende aspecten hiervan, waarover ik eerder heb geschreven in artikelen en studiehulpen en heb lesgegeven, komen nu als het ware in hun diepere samenhang bij elkaar, niet alleen in het boek waaraan ik bezig ben, maar ook in mijn eigen begrip van wat de Cursus eigenlijk ís. Omdat mijn aardse leven de laatste jaren zozeer in het teken heeft gestaan van het uitdragen van de Cursus, voelt het voor mij als betekenisvol dat dit juist nu plaatsvindt – dat een dieper doorgronden van het denksysteem van de Cursus mij nu toevalt. Bij tijden zit ik in een enorme creatieve flow, maar het instrument (lichaam) blijft kwetsbaar. Toch maakt deze nieuwe daginvulling het ongetwijfeld gemakkelijker om te accepteren dat ik geen lessen meer geef, dat anderen dat nu mogen doen.

Nog verder naar binnen: mijn innerlijke leven met Jezus. Ik zou overigens ook kunnen schrijven: mijn innerlijke leven met God. Voor mij loopt het gewaarzijn van God en het gewaarzijn van Jezus volkomen in elkaar over. Ik ervaar God in en door Jezus, en waar ik God ervaar, is ook Jezus tegenwoordig.
Ook dit wordt alleen maar steeds intenser en diepgaander. Het is helemaal niet zo gemakkelijk de woorden te vinden om mijn relatie met Jezus (en daarmee met God) te beschrijven. Misschien omdat het iets intiems heeft; misschien omdat het om ervaringen gaat die so wie so moeilijk in woorden te vatten zijn omdat ze die in feite overstijgen. Dat ik hier toch over schrijf en probeer mijn ervaringen te delen, is om anderen te stimuleren om tot eenzelfde relatie te komen. Het is ons erfgoed, we hebben er recht op.
De enorme nabijheid van Jezus die ik de afgelopen jaren voelde, is alleen maar sterker geworden sinds ik weet dat ik ziek ben. Zoals ik eerder beschreven heb (in mijn vorige boek) hoor ik ook Jezus’ stem, waarin zijn nabijheid en zijn hulp en leiding worden uitgedrukt. Dat is heerlijk en zeer behulpzaam. Maar, zoals ik al heel vaak aangegeven heb, het is beslist niet noodzakelijk zijn stem te horen om zijn leiding te ontvangen en zijn aanwezigheid te ervaren. Dit kunnen we allemaal, in welke vorm ook. Misschien is dit ook een reden waarom ik me soms wat terughoudend voel iets over mijn relatie met Jezus te vertellen: dat ik ten onrechte als ‘bijzonder’ zou worden gezien. Maar er is niets bijzonders aan contact met hem en met God. Het is voor ons allen het meest natuurlijke dat er is – al vergt het meestal wel een training om weer tot deze communicatie te komen.
Hoe dan ook, er is geen seconde overdag of ’s nachts, dat ik niet zijn uiterst liefdevolle aanwezigheid bij me voel. Hij leidt en beschermt me in alles, hij koestert me zolang ik nog met dit zieke en vermoeide lichaam en uitgeputte denkgeest in de aardse dimensie vertoef, hij verheugt zich mét mij op onze komende totale vereniging wanneer het aardse jasje mag worden afgelegd. En wanneer mijn tijd van overgang zal zijn gekomen – wanneer dan ook – zal hij er zijn om me te begeleiden, en me welkom te heten in de Hemelse eenheid van onze Schepper, van God.

In mijn vereniging met Jezus is het verlangen totaal in hem op te kunnen gaan nooit ver weg. Ik moest denken aan iets van vele jaren geleden; ik volgde toen een workshop bij Koos Janson, het moet rond 2002 zijn geweest. Daar kwam het beeld ter sprake van een rivier die uitstroomt in de zee. Ik stak mijn hand op en deelde wat ik op dat moment voelde: “Ik wil de rivier niet meer zijn, ik wil de zee zijn!” Daarmee bedoelde ik dat ik mij één wilde weten met God, in Zijn grenzeloze Bewustzijn. Het voelde ineens akelig beperkt om rivier te zijn. Koos’ reactie was: “Soms ben je de rivier, soms ben je de zee.” Dat antwoord vond ik niet erg bevredigend. Maar op zich had hij wel gelijk: zolang je in een lichaam bent, kun je hooguit tijdelijk de zee zijn en ben je meestal de rivier. Nu, zo’n negen jaar later, voel ik me nog steeds de rivier die de zee wil zijn. En de zee is nabij, zeer nabij.

Theresa van ávila, de bekende 16e eeuwse mystica, zegt het zo:

 “De vereniging in het spirituele huwelijk is te vergelijken met regen die uit de lucht in een rivier valt. Het is allemaal water, want je kunt de regen die uit de hemel valt niet los zien van het water of de rivier.”