Mystici

20 september 2011

“[Verlossing] maakt je opnieuw bewust van de heelheid van de fragmenten die jij als verbrokkeld en gescheiden waarneemt. En juist hierdoor wordt de angst voor de dood overwonnen. Want afzonderlijke fragmenten moeten wel sterven en vergaan, maar heelheid is onsterfelijk. Ze blijft voor eeuwig en altijd zoals haar Schepper is, daar ze één is met Hem” (H19.4:2-5).

Zo. Op de televisie een heel stuk gezien van het toneelstuk Prinsjesdag en mijn ogen de kost gegeven. De gouden koets, de paarden, de lakeien en soldaten. De Ridderzaal vol pakken en hoedjes, waar de koningin de troonrede voorleest. “Leve de koningin. Hoera. Hoera. Hoera.” Wanneer je zoiets aanschouwt is het wel duidelijk dat het een toneelstukje is – niet echt. Er wordt iets opgevoerd dat overduidelijk uit een andere tijd stamt: een aaneenschakeling van rituelen en symbolen. Ik zag dat de koningin en prinsen en prinsessen steeds het vaandel groeten als ze in of uit een koets stappen. Maar ze buigen heus niet voor een gekleurd lapje stof. Nee, dat vaandel stáát voor iets anders. En ook dat oubollige wijsje dat al die mensen ineens gaan zingen is niet zo maar een leuk deuntje. Nee, wij noemen dat ons volkslied, en ineens wordt het heel iets anders.
Voor wie goed kijkt, is het allemaal Cursusonderricht. Je hoeft geen koningin of prinsje of prinsesje te zijn, om elke dag een rol te spelen in het grote rituele toneelstuk dat de verbrokkelde fragmenten met elkaar opvoeren, en dat we ‘wereld’ noemen. Op het podium heeft niets waarde van zichzelf, want alles is uitsluitend een symbool. De Cursus leert je te doorzien dat alles inderdaad alleen een symbool is, en onder regie van de Heilige Geest een rol te gaan spelen in een nieuw toneelstuk, dat ‘liefde’ heet.

Afgelopen zaterdag hielden de regen en mijn vermoeide lichaam me thuis op de bank, met boeken en mooie muziek. Ik herlas een stuk uit het dikke boek van de Belgische schrijver Boris Todoroff over mystiek, genaamd: ‘Laat heb ik je liefgehad. Christelijke mystiek van Jezus tot nu.’*
Binnen de westerse mystieke traditie – de innerlijke weg die tot God voert – worden in het algemeen vier fasen onderscheiden. Elke mysticus heeft daar zijn eigen termen voor, maar de meest algemene benamingen zijn: de fasen van zuivering, verlichting en vereniging. Een mogelijke vierde fase is het opnieuw handelen in de wereld, maar nu vanuit de vereniging met God en dus vanuit een omgevormd bewustzijn.
Het is interessant de Cursus te bezien in het licht van deze fasen. Traditioneel werd onder de eerste fase vooral een lichamelijke zuivering verstaan: denk aan vasten en ascese. Daarnaast werd de beoefening van de deugden gezien als manier om gedachten en gedrag te zuiveren. Dit leidde dan tot de ‘verlichting’ van de vermogens van de mens: de tweede fase. Met vermogens werden verstand, geheugen en wil bedoeld. In de tweede fase worden het verstand (denken), geheugen (herinnering) en de wil (gerichtheid) van de mens niet meer door zijn ‘lagere natuur’ bepaald en in feite ‘vervuild’, maar uitsluitend nog door zijn hogere natuur: de afstemming op God. Vanuit deze tweede fase van verlichting, waarin de ik-gerichtheid verdwenen was, komt men in de derde fase, die van de vereniging. Die houdt in dat er een toenemend gewaarzijn van de eenheid met God plaatsvindt, al tijdens dit aardse leven. De wens en gedrevenheid om van hieruit dienstbaar te zijn aan anderen, vormt in veel gevallen de logische volgende stap: de vierde fase.

De Cursus richt zich binnen dit schema in feite op de eerste twee fasen van de mystieke weg: die van de zuivering en de verlichting. Maar omdat hij aangeeft dat alles gedachte is, is lichamelijke zuivering op zich van geen belang. Het gaat alleen om de psychologische ‘zuivering’: het achterhalen en vervolgens loslaten van onware gedachten en oordelen. Ook deugdenbeoefening is niet behulpzaam als het alléén om gedrag gaat: wanneer het denken, als bron, getransformeerd is, zal het ‘juiste’ gedrag automatisch volgen. En dus is vergeving de ‘zuivering’ of ‘loutering’ van de Cursus.
Dit leidt tot de verlichtingsfase. Want door de onware (ego)gedachten los te laten, ontstaat vanzelf de zogeheten ‘verlichting van de vermogens’, zoals het vroeger genoemd werd. Het verstand of denken wordt verlicht door het hogere Zelf of de Heilige Geest. De conditionering vanuit het ‘zondige’ verleden wordt omgevormd naar het nu-geheugen (zie T28.I) en het heilig ogenblik. En de wil (of keuze) is niet meer gericht op het ego. Er is een definitieve keuze voor de Heilige Geest ofwel de juiste gerichtheid-van-denken.
Wat dit tevens duidelijk maakt, is dat ‘verlichting’ een heel gewoon woord is binnen de westerse spirituele traditie. In sommige Cursuskringen schijnt dit een beetje een vies woord te zijn, heb ik gemerkt. En anderen menen dat het woord uitsluitend in oosterse tradities gebruikt wordt. Maar het is zeker niet voor niets dat in de Cursus, die uitsluitend gebruik maakt van begrippen uit de westerse traditie, het woord ‘verlichting’ voorkomt (zie bijv. WdI.106.7:4 en WdI.188.1:4). Daarnaast gebruikt de Cursus de woorden: ontwaken, verlossing, Verzoening en de werkelijke wereld bereiken, die alle op hetzelfde duiden.

Het punt waar de Cursus je naar toe wil leiden, is het einde van de tweede fase: het achterlaten van het ik of ego. Op de derde fase – de vereniging – gaat de Cursus niet al te zeer in. Ongetwijfeld omdat het al een grote inspanning en bereidwilligheid vereist om het einde van de tweede fase te bereiken, en een cursus met dit doel niet erg behulpzaam is wanneer hij ingaat op wat je kunt tegenkomen in een fase die je vooralsnog niet bereikt hebt. Toch maakt Jezus regelmatig toespelingen op wat je ‘verderop’ te wachten staat. Zoals hier:

 “Het pad wordt heel anders naarmate men verdergaat. En evenmin kunnen al de grootsheid, de indrukwekkendheid van het tafereel en de geweldige zich openende vergezichten die zich aan iemand voordoen wanneer hij de reis voortzet, al bij aanvang worden voorspeld. Maar zelfs dit alles, waarvan de pracht naarmate men voortgaat onbeschrijfelijke hoogten bereikt, valt zonder meer in het niet bij alles wat wacht wanneer het pad ophoudt en de tijd samen ermee eindigt” (H19.2:5-7).

In 2007 was ik voor mijzelf in feite ‘klaar’ met de Cursus. Er bleven weliswaar nog zaken om te leren en vergeven, maar eigenlijk had de Cursus voor mij zijn werk gedaan. Ik bleef er veel in lezen en studeren, maar dat was vooral omdat ik wist dat ik zou doorgaan met lesgeven over de Cursus. Voor wat ikzelf innerlijk begon te ervaren, bood hij mij echter geen handvatten meer. Ik was begonnen aan de derde fase, die van de vereniging.
Het was in die tijd dat ik werd geleid naar wat ik mijn ‘vrienden’ ben gaan noemen – want Hulp blijft altijd aanwezig. Mijn ‘vrienden’, dat zijn de mystici uit de voorbije eeuwen, die door middel van hun geschriften gedeeld hebben wát hen overkwam nadat hen – dankzij hun inspanningen – de verlichting was toegevallen. Zij probeerden, elk op hun eigen wijze en in hun eigen taal, en soms op slinkse wijze de kerkelijke inquisitie omzeilend, te beschrijven wat zij hadden ervaren in hun vereniging met God.

Ik had in die periode nog veel last van mijn burn-out. Hierdoor had ik nauwelijks energie voor contacten met anderen, en al met al was ik tot weinig in staat. Dus lag en zat ik veel op de bank, met mijn oude en nieuwe ‘vrienden’. De oude vrienden waren mooie CD’s met voornamelijk klassieke en Taizémuziek, die mijn uitgeputte denkgeest laafden en tot rust brachten. De nieuwe vrienden waren de mystici, wier geschriften ik met enige gretigheid begon te lezen en overal vandaan haalde: kloosterwinkels, De Slegte, of gewoon bij bol.com. Zo kwamen ze mijn leven binnen: de woestijnvaders, Teresa van ávila, Johannes van het Kruis, Franciscus, Willem van Saint-Thierry, Bernardus van Clairvaux, Hadewych, Jan van Ruusbroec en de onbekende auteur van ‘De wolk van niet-weten’. En meer hedendaagse mystici: Edith Stein, Etty Hillesum en Maria de Groot (met haar boekje ‘De innerlijke ruimte’*). En ook auteurs uit andere tradities: Rumi, Tagore – ze zijn in dit dagboek al voorbijgekomen.

Wat doe je samen met vrienden? Je wisselt ervaringen uit en zoekt het gemeenschappelijke. Je herkent jezelf in wat de ander vertelt; de ander herkent zich in jou: Ja, dat heb ik ook, en zo ging dat bij mij. Dat is precies wat er gebeurde: deze auteurs beschreven ervaringen die ik óók had. Dat was voor mij heel behulpzaam, want ik had niet het gevoel dat ik gemakkelijk met anderen zou kunnen delen wat ik meemaakte, zonder dat het verkeerd begrepen zou worden, als fantasie bestempeld, als arrogantie of zelfs als iets bedreigends en beangstigends.
Maar, wat geweldig! Mijn vrienden mystici hadden dit allemaal ook meegemaakt. Ik was dus niet de enige. Wat was ik ze dankbaar dat ze hun ervaringen hadden willen verwoorden. En was het niet kenmerkend dat mystieke ervaringen zozeer tijdloos zijn, dat iemand die het 50, 500 of zelfs bijna 2000 jaar geleden opschreef, tot mij sprak als was hij nú aanwezig. Want het is dat éne nu dat uit al deze geschriften spreekt, en zowel tijd- als cultuurverschillen opheft:

“Laat ons van elkaar genieten, beminde
en laat ons uitgaan, jouw schoonheid zien
op heuvel of op berg
waar zuiver water welt
laat ons dieper binnendringen in het dichte woud

En daarna naar de hoge
stenen spelonken zullen we gaan
die goed verborgen zijn
en daar zullen we binnengaan
en de most van granaatappels proeven.”

Johannes van het Kruis
vertaling B. Todoroff

De openende vergezichten, de pracht en onbeschrijfelijke hoogten, de onsterfelijke heelheid: de mystici ervoeren en beschreven het. Ook mij viel en valt het allemaal ten deel, laat ik dat openlijk zeggen.
Maar dit, zegt Jezus, valt zonder meer in het niet bij alles wat wacht wanneer mijn pad straks ophoudt, en mijn tijd samen ermee eindigt.
* Boris Todoroff, Laat heb ik je liefgehad. Christelijke mystiek van Jezus tot nu. Uitgeverij Davidsfonds Leuven.
Maria de Groot, De innerlijke ruimte. Een spirituele weg. Uitgeverij Ten Have